Wijn proeven
U bent hier
De neus en de mond zijn nauw verbonden met elkaar, ze leiden beiden prikkels naar deolfactoriële bulbus. De mond biedt echter meer mogelijkheden dan de neus. Hij kan zowel de temperatuur van de wijn aanvoelen als de wijn zelf (rugositeit van de wijn). De mond laat ook toe de smaak te omschrijven (zuur, bitter, zout, zoet).
Doordat de wijn in de mond opwarmt, komen ook die de aroma's los die minder vluchtig zijn dan degene die de neus waarneemt, zodatze kunnen "geproefd" worden en een nieuwe dimensie aan de wijn schenken. · De afdronk of lengte van de wijn: De eerste vraag die we ons moeten stellen is hoe intens de wijn smaakt. Is die smaakintensiteit kort, lang, heel lang ? Men hoeft alleen het aantal seconden te tellen dat verloopt tussen het inslikken van de wijn en het wegvallen van één smaakelement. Het resultaat noemt men caudaliën. · De aromatische aard van de wijn: net als bij de geurtest zullen wij de aroma's trachten te definiëren. · De smaak : Met het puntje van de tong smaken we het zoete in de wijn en de warmte van de alcohol. Zo kunnen we de rijkdom van de wijn beoordelen. Met de zijkant van de tong nemen we de zuren waar. Daarbij vallen dan termen als levendigheid, een nerveuze of zure wijn. De onderbouw is het resultaat van de zuren die versterking bieden aan de tannines. De tannines zijn dan weer de anti-oxidanten van de wijn. Deze soms minder aangename ruwheid biedt in zekere zin het oudeningspotentieel aan de wijn. Bitterheid is niet aangenaam, maar soms wel aanwezig. Ze wordt waargenomen na de andere smaken, op de achterkant van de tong. Voor oesters zoeken we een levendige droge wijn, terwijl we voor vis in saus een meer ronde wijn. Deze voorbeelden gaan over smaken, vanwaar het belang om aan de hand van bijgaande tabel de nodige nuances goed te begrijpen.